Als we uitgaan van het omgangsrecht als een recht van het kind leert de praktijk helaas dat het met name bij de jongere kinderen (tot ± 12 jaar) vooral de ouderlijke onmacht en/of onwil is die grenzen stelt aan de uitoefening van dit recht door het kind. Ik beperk me hier vooral tot de ouder-niet-voogd; de oudervoogd komt hierna nog afzonderlijk aan de orde.
Het omgangsrecht van het kind impliceert voor een ouder de plicht voor de uitoefening van dit recht zo gunstig mogelijke omstandigheden te scheppen. In rechterlijke beschikkingen wordt die plicht veelal verwoord in een opdracht aan de oudervoogd mee te werken aan een regelmatig contact tussen het kind en de ouder-niet-voogd. Maar ook voor deze laatste brengt het omgangsrecht van het kind verplichtingen met zich mee.
Het betekent in algemene zin dat de ouder-niet-voogd oog moet hebben voor c.q. rekening moet houden met het kind en zijn wensen; het kind is (ook) ‘rechthebbende’. Voorts dient de ouder-niet-voogd zorgvuldig met de omgangsregeling om te gaan. Hij/zij dient zich correct te houden aan de gemaakte afspraken. Dit betekent o.a. dat hij/zij het kind op het afgesproken tijdstip ophaalt c.q. terugbrengt; dit lijkt vanzelfsprekend, maar het is helaas niet overbodig dit hier nog maar eens nadrukkelijk te vermelden.
Het is onzorgvuldig zonder voorafgaand bericht te laat te komen; het is een schending van het recht van het kind zonder nader bericht ‘gewoon’ niet te komen voor een afgesproken middag, dag of weekend. bezoekregeling onder toezicht terugbrengen dan afgesproken moge begrijpelijk zijn: ‘het was zo gezellig’. Maar als dit niet gebeurt in goed voorafgaand) overleg met de oudervoogd (bijv. omdat dit overleg niet mogelijk is) is dit een onzorgvuldigheid die vooral het kind in moeilijkheden (loyaliteitsconflicten bijv.) brengt.
Voorts dient de ouder-niet-voogd de opvoedingssituatie waarin het kind dagelijks verkeert te respecteren. Dit houdt o.a. in: geen laagdunkende opmerkingen over de oudervoogd, zijn/haar partner en/of opvoedingsmethoden tegenover of in aanwezigheid van het kind. Het is evenmin verstandig de kritiek op de opvoedingssituatie bij de oudervoogd tot uitdrukking te brengen door nadrukkelijk die activiteiten te organiseren of toe te laten die thuis bij de oudervoogd op grote bezwaren stuiten.
De rug van het kind is niet bestemd voor ouderlijke twisten. Als de ouder-niet-voogd bezorgd is over de kwaliteit van de verzorging en opvoeding bij de oudervoogd dan dient hij dit bij voorkeur met die ouder zelf - eventueel net behulp van een tussenpersoon - te bespreken.
Ruzies, twistgesprekken e.d. in aanwezigheid van de kinderen dienen te worden vermeden. Deze incidenten zijn lang niet altijd uitsluitend aan de ouder-niet-voogd te wijten, maar de werkelijkheid biedt te zeggen dat deze ouder de meest belanghebbende is en derhalve het uiterste moet doen wat in zijn vermogen ligt incidenten met de oudervoogd in aanwezigheid van de kinderen te vermijden.
Helaas zijn er oudervoogden die het de andere ouder erg moeilijk kunnen maken. Een onzorgvuldig optreden van de oudervoogd als hier bedoeld brengt de uitoefening van het omgangsrecht van het kind in zodanige moeilijkheden dat zij onmogelijk kan worden. Daarnaast kan dit gedrag van de ouder-niet-voogd een grond opleveren voor de ontzegging van de uitoefening van het omgangsrecht omdat hij ‘kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in at geacht moet worden de bevoegdheid tot omgang uit te oefenen’ (aldus de formulering van artikel 161, lid 9, onder c boek l r, wetsontwerp 15.638).
Tenslotte een probleem waarvoor ook wetsontwerp 15.638 geen voorziening bevat maar wat zich helaas wel voordoet: de oudervoogd wenst geen contact met de kinderen.
Daargelaten of de leren zo’n contact uitdrukkelijk wel op prijs zouden stellen, betekent zo’n houding in het algemeen dat aan het kind de uitoefening van een recht wordt onthouden, die juist in zijn belang wordt geacht.
Ik meen dat het een ouder-niet-voogd niet vrij https://www.juridisch.eu/ een dergelijk standpunt in te nemen en door te zetten. Er is m.i. aan dit aspect van het omgangsrecht te weinig aandacht besteed, ondanks klachten daarover van met name oudervoogden. Ik zie niet in waarom ten aanzien van de uitoefening van het omgangsrecht door het kind niet dezelfde regels zouden behoren te worden toegepast als welke voor de ouder-niet-voogd gelden als het gaat om een mogelijke beperking van zijn omgangsrecht. Anders gezegd:
- het kind kan de uitoefening van zijn omgangsrecht slechts onthouden worden als de ouder-niet-voogd gegronde bezwaren heeft tegen het onderhouden van dit contact;
- indien na een echtscheiding een omgangsregeling - vastgesteld in onderling overleg of door de rechter - door de ouder-niet-voogd niet wordt nagekomen, kan de ouder-niet-voogd, zonodig met behulp van een dwangsom, aan een correcte naleving ervan worden gehouden.
Ik wil niet gezegd hebben dat kinderen en/of hun oudervoogden aan dergelijke regels een dringende behoefte hebben. Wel meen ik dat zij passen in een evenwichtige regeling waarin wordt uitgegaan van het omgangsrecht als een bevoegdheid van de ouder-niet-voogd en het kind. Ten slotte leert de praktijk dat er helaas ouder-niet-voogden zijn voor wie dergelijke regels nuttig zijn, omdat zij duidelijk maken dat het omgangsrecht niet alleen ‘een recht op’ maar ook ‘een plicht tot’ betekent.